Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.

...

...

Table of Contents

...

Medicatie evaluatie




De zorgverlener voert de medicatieverificatie uit met de patiënt en legt daarbij de geverifieerde medicatie als medicatiegebruik (MGB, incl. zelfzorgmedicatie) vast.
Onderstaande tabel geeft aan welke actoren, rollen en systemen betrokken zijn bij het proces van medicatie evaluatie (de gele en blauwe rijen in bovenstaande figuur).

...


In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden.
Voor het uitvoeren van de medicatieverificatie vraagt de medicatiebewaker medicatiegegevens op. Bij de opvraag van de medicatiegegevens wordt, aan de hand van de UZI-rolcode, gecontroleerd of de zorgverlener medicatiegegevens uit het patiëntendossier mag raadplegen. Tevens wordt gecontroleerd of de patiënt toestemming heeft gegeven voor het beschikbaar stellen van de gegevens. Het hoe staat beschreven in Toestemming.

...


In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden. Bij het beschikbaarstellen van de gegevens wordt gecontroleerd of de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. Het hoe staat beschreven in Toestemming

Uitzondering

Usecase: ontvangen pushbericht met onbekend BSN

Indien een applicatie een push bericht met medicatiegegevens, MP-MGS (MGO), ontvangt van een patiënt waarvan nog geen dossier is aangemaakt, mag dit bericht niet verwerkt worden, maar moet een foutmelding worden teruggestuurd; de Key204: de doelapplicatie kan de gevraagde patiëntgegevens niet vinden. Deze situatie kan door verschillende oorzaken optreden. De zender van het pushbericht kan een fout gemaakt hebben:

  • Zorgverlener heeft verkeerde patiënt geselecteerd waardoor medicatiegegevens van een andere patiënt dan bedoeld verstuurd zijn.
    • Oplossing is dat de zorgverlener alsnog de juiste gegevens van de juiste patiënt stuurt.
  • Zorgverlener heeft een verkeerde zorgorganisatie als geadresseerde gekozen.
    • Oplossing is dat de zorgverlener de juiste zorgorganisatie in het ZORG-AB opzoekt en daar het bericht alsnog naar toe stuurt.
  • Echter kan het ook zijn dat de patiënt overgedragen wordt naar een andere organisatie en de patiënt daar nog niet bekend is (bijv. als een patiënt vanuit het ziekenhuis naar een VVT-instelling gaat). Dit zou voorkomen kunnen worden door bij overdracht van patiënten eerst contact, bij voorkeur telefonisch contact, op te nemen met de andere organisatie, zodat deze organisatie de patiëntgegevens kan invoeren, waardoor het bericht niet afgewezen wordt.

Bovenstaande geldt niet voor het push bericht met het voorschrift (MP-VOS). De voorschrijver kan en mag het medicatievoorschrift (bestaande uit de medicatieafspraak en het verstrekkingsverzoek) naar een apotheek sturen waar de patiënt nog niet bekend is. Het informatiesysteem van de ontvangende partij, de apotheekorganisatie, dient in dit geval geen foutmelding terug te sturen, maar een bevestiging van ontvangst. Bij een onbekende patiënt wordt een tijdelijk dossier aangemaakt. Zodra de patiënt aan de balie verschijnt wordt de patiënt geïdentificeerd middels het WID en ingeschreven bij de apotheek. Het dossier wordt vanaf dat moment definitief en de medicatie wordt vervolgens verstrekt (zie 2.2.2.5 voor werking definitief koppelen van patiëntgegevens aan een BSN)

Ook al is de patiënt op dat moment zelf niet in staat om te komen en een mantelzorger of wettelijke vertegenwoordiger voor de balie staat, in situaties waarin onduidelijkheid is over het BSN, kan de opvrager niet vanuit gaan dat de gegevens die zijn opgevraagd ook daadwerkelijk betrekking hebben op de desbetreffende patiënt.