Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.

...

...

...

Table of Contents

...

Medicatie evaluatie




De zorgverlener voert de medicatieverificatie uit met de patiënt en legt daarbij de geverifieerde medicatie als medicatiegebruik (MGB, incl. zelfzorgmedicatie) vast.
Onderstaande tabel geeft aan welke actoren, rollen en systemen betrokken zijn bij het digitale receptenverkeer proces van medicatie evaluatie (de gele en blauwe rijen in bovenstaande figuur).

...


In de figuur hierboven staan in het roze de interacties aangegeven. Hieronder staat per interactie beschreven wie er een rol spelen bij de interacties, welke bouwstenen in de interactie zitten en welk uitwisselingsconcept gebruikt wordt.

Interacties

Rol

Bouwstenen

Uitwisselings-conceptUitwisselingsconcept

context

Raadplegen medicatiegegevens

Medicatiebewaker

MA
TA
MGB
MTD
MVE
WDS

Query

Medgegtot

Beschikbaarstellen medicatiegegevens

Medicatiebewaker

MGB

Query respons

niet van toepassing


In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden.
Voor het uitvoeren van de medicatieverificatie vraagt de medicatiebewaker medicatiegegevens op. Bij de opvraag van de medicatiegegevens wordt, aan de hand van de UZI-rolcode, gecontroleerd of de zorgverlener medicatiegegevens uit het patiëntendossier mag raadplegen. Tevens wordt gecontroleerd of de patiënt toestemming heeft gegeven voor het beschikbaar stellen van de gegevens. Het hoe staat beschreven in Toestemming.

Voorschrijven en Verstrekken

...

Een verstrekkingsverzoek (naast een medicatieafspraak) is alleen van toepassing in de ambulante situatie.
In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden. Voor de adressering van het verstrekkingsverzoek dient gebruik gemaakt te worden van het Zorg-AB. De toedieningsafspraak wordt gestuurd naar de voorschrijver. Als de verstrekker niet zeker weet wie de voorschrijver is, dient hij de bijbehorende MA op te vragen, zodat hij de TA naar de juiste voorschrijver kan adresseren. Bij de opvraag van de medicatiegegevens wordt aan de hand van de UZI-rolcode gecontroleerd of de zorgverlener medicatiegegevens uit het patiëntendossier mag raadplegen. Tevens wordt gecontroleerd of de patiënt toestemming heeft gegeven voor het beschikbaarstellen van de gegevens. Het hoe staat beschreven in Toestemming

Toediening




De medicatietoediening wordt gedaan door een zorgverlener en in dit geval wordt er bedoeld een professionele toedieningsbevoegde of de patiënt zelf. Professionele toedieners zijn bijvoorbeeld de artsen/verpleegkundige/verzorgende (thuiszorg/instelling) en de huisarts/huisarts assistent maar ook de anesthesioloog, verloskundige en tandarts. Toediening door bijvoorbeeld een mantelzorger wordt vastgelegd als gebruik.
Onderstaande tabel geeft aan welke actoren, rollen en systemen betrokken zijn bij het toedienen van medicatie (de gele en blauwe rijen in bovenstaande figuur).

...


In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden. Bij de opvraag van de medicatiegegevens wordt aan de hand van de UZI-rolcode gecontroleerd of de zorgverlener medicatiegegevens uit het patiëntendossier mag raadplegen. Tevens wordt gecontroleerd of de patiënt toestemming heeft gegeven voor het beschikbaar stellen van de gegevens. Het hoe staat beschreven in Toestemming.

Vastleggen gebruik

De patiënt gebruikt de voorgeschreven medicatie of zelfzorgmedicatie. Het gebruik wordt vastgelegd door de patiënt, mantelzorger of een thuiszorg- of instellingsverpleegkundige. Tijdens medicatieverificatie wordt het gebruik vastgelegd door de zorgverlener. De door de patiënt of zorgverlener vastgelegde informatie kan onder andere worden gebruikt bij medicatieverificatie door de zorgverlener.
Onderstaande tabel geeft aan welke actoren, rollen en systemen betrokken zijn bij het vastleggen gebruik van medicatie.

...

Maken Wisselend doseerschema




Wanneer een patiënt antistollingsmedicatie moet gaan gebruiken, maakt de voorschrijvend arts een medicatieafspraak met de patiënt over de te gebruiken antistollingsmedicatie, conform het beschreven proces van voorschrijven. De trombosedienst bepaalt het specifieke doseerschema op basis van de therapeutische INR range en de gemeten INR. De trombosedienst maakt daarmee een nadere invulling van de medicatieafspraak en stuurt het wisselend doseerschema (WDS) naar de patiënt en of eventuele toediener. Daarnaast wordt het WDS beschikbaar gesteld voor andere zorgverleners. Communicatie tussen trombosedienst en apothekers en tussen voorschrijvers en trombosedienst vindt nog niet plaats via het LSP.
Onderstaande tabel geeft aan welke actoren, rollen en systemen betrokken zijn bij het toedienen van medicatie (de gele en blauwe rijen in bovenstaande figuur).

...


In de paarse en rode lagen staat aangegeven welke infrastructurele diensten gebruikt dienen te worden. Bij het beschikbaarstellen van de gegevens wordt gecontroleerd of de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. Het hoe staat beschreven in Toestemming

Uitzondering

Usecase: ontvangen pushbericht met onbekend BSN

Indien een applicatie een push bericht met medicatiegegevens, MP-MGS (MGO), ontvangt van een patiënt waarvan nog geen dossier is aangemaakt, mag dit bericht niet verwerkt worden, maar moet een foutmelding worden teruggestuurd; de Key204: de doelapplicatie kan de gevraagde patiëntgegevens niet vinden. Deze situatie kan door verschillende oorzaken optreden. De zender van het pushbericht kan een fout gemaakt hebben:

  • Zorgverlener heeft verkeerde patiënt geselecteerd waardoor medicatiegegevens van een andere patiënt dan bedoeld verstuurd zijn.
    • Oplossing is dat de zorgverlener alsnog de juiste gegevens van de juiste patiënt stuurt.
  • Zorgverlener heeft een verkeerde zorgorganisatie als geadresseerde gekozen.
    • Oplossing is dat de zorgverlener de juiste zorgorganisatie in het ZORG-AB opzoekt en daar het bericht alsnog naar toe stuurt.
  • Echter kan het ook zijn dat de patiënt overgedragen wordt naar een andere organisatie en de patiënt daar nog niet bekend is (bijv. als een patiënt vanuit het ziekenhuis naar een VVT-instelling gaat). Dit zou voorkomen kunnen worden door bij overdracht van patiënten eerst contact, bij voorkeur telefonisch contact, op te nemen met de andere organisatie, zodat deze organisatie de patiëntgegevens kan invoeren, waardoor het bericht niet afgewezen wordt.

Bovenstaande geldt niet voor het push bericht met het voorschrift (MP-VOS). De voorschrijver kan en mag het medicatievoorschrift (bestaande uit de medicatieafspraak en het verstrekkingsverzoek) naar een apotheek sturen waar de patiënt nog niet bekend is. Het informatiesysteem van de ontvangende partij, de apotheekorganisatie, dient in dit geval geen foutmelding terug te sturen, maar een bevestiging van ontvangst. Bij een onbekende patiënt wordt een tijdelijk dossier aangemaakt. Zodra de patiënt aan de balie verschijnt wordt de patiënt geïdentificeerd middels het WID en ingeschreven bij de apotheek. Het dossier wordt vanaf dat moment definitief en de medicatie wordt vervolgens verstrekt (zie 2.2.2.5 voor werking definitief koppelen van patiëntgegevens aan een BSN)

Ook al is de patiënt op dat moment zelf niet in staat om te komen en een mantelzorger of wettelijke vertegenwoordiger voor de balie staat, in situaties waarin onduidelijkheid is over het BSN, kan de opvrager niet vanuit gaan dat de gegevens die zijn opgevraagd ook daadwerkelijk betrekking hebben op de desbetreffende patiënt.