Dit gedeelte bevat details over verschillende strategieën voor het valideren van de FHIR resource:
- Parser Error Handler-validatie is runtime validatie tijdens het valideren van een resource. Het kan worden gebruikt om invoergegevens op te vangen die onmogelijk in het gegevensmodel passen. Het kan bijvoorbeeld worden gebruikt om uitzonderingen te genereren of foutmeldingen weer te geven als een resource die wordt gevalideerd elementen bevat waarvoor geen geschikte velden in de gegevensstructuur zijn. Dit is handig om ervoor te zorgen dat er geen gegevens verloren gaan tijdens het valdieren, maar is minder uitgebreid dan bronvalidatie tegen onbewerkte tekstgegevens.
Parservalidatie is extreem snel en lichtgewicht omdat het binnen de lokale validatie plaatsvindt en niet afhankelijk is van externe bronnen.
- Instance Validator is een validatie van de onbewerkte of gevalideerde resource tegen de officiële FHIR-validatieregels (d.w.z. de officiële FHIR-definities, uitgedrukt als profiles zoals StructureDefinition en ValueSet.
De Instance Validator kan ook worden gebruikt om resources te valideren ten opzichte van individuele implementatiehandleidingen die zijn afgeleid van de kernspecificatie (bijv. de US Core-implementatiehandleiding).
- Schema/Schematron-validatie is validatie met behulp van XSD/SCH-schema validatiebestanden die door FHIR worden geleverd. Deze validator presteert goed maar geeft minder bruikbare foutmeldingen dan Profile Validation. Het wordt beschouwd als een verouderde functie, aangezien de Instance Validator nu volwassen is en de voorkeur verdiend.